De Verkeerde Route

De Verkeerde Weg van Projectieve Empathie: Vergelijken zonder Verbinding
“Vergelijken is de wortel van zowel verbinding als vervreemding: afhankelijk van wat we doen met de herkenning die volgt.”
In deze bijdrage richten we ons op de schaduwzijde van projectieve empathie. Waar empathie in essentie een proces is van herkenning, affectieve resonantie en compassievolle terugname van projecties, kan datzelfde proces ook een tegenovergestelde wending nemen. Niet iedere vorm van herkenning leidt tot verbinding. Soms roept het juist defensieve reacties op, die leiden tot vervreemding, competitie en zelfs destructieve projectieve identificatie (Klein, 1946; Ogden, 1992).
Deze “verkeerde weg” verloopt vaak subtiel, maar het patroon is opvallend consistent. Het begint met een ogenschijnlijk onschuldige vergelijking met een ander. Wanneer die vergelijking iets pijnlijks of confronterends raakt, wordt het empathische potentieel van herkenning geblokkeerd door een reflex van wantrouwen. In plaats van compassie ontstaat afweer: de ander wordt bedreigend, rivaliserend of zelfs kwaadaardig gezien. Daarmee verschuift het perspectief van ‘wij’ naar ‘ik versus jij’.
Dit mechanisme is niet zeldzaam. Integendeel: het is een kernpatroon in veel relationele misverstanden, overdrachtssituaties en psychische conflicten waarbij schaamte of inferioriteit een rol spelen. En juist daarom verdient het expliciete aandacht binnen elke theorie over empathie en projectie.
Vergelijken als poortmoment
Het proces begint bij vergelijken. Dit is een universeel en onvermijdelijk mechanisme van de menselijke geest: we vergelijken onszelf met anderen om onszelf te begrijpen (Festinger, 1954). Deze vergelijking kan betrekking hebben op uiterlijk, gedrag, vaardigheden, emoties of levensverhaal. In de context van projectieve empathie is vergelijken geen probleem – het is zelfs noodzakelijk. Het biedt de mogelijkheid tot herkenning: “Wat jij laat zien, herken ik in mezelf.”
Maar juist op dit moment ontstaat een kruispunt: de herkenning kan óf leiden tot compassie, óf tot defensie.
Herkenning die wordt geblokkeerd
Wanneer de herkenning iets triggert dat als bedreigend of beschamend wordt ervaren – bijvoorbeeld een gedeeld gevoel van zwakte, falen of afhankelijkheid – dan is het verdedigingsapparaat snel geactiveerd. De geest grijpt terug op oude strategieën om zichzelf te beschermen tegen deze emotionele kwetsbaarheid.
Wantrouwen is dan vaak de eerste respons. De gedachte “Die ander lijkt op mij” wordt onmiddellijk gevolgd door “…maar dat is gevaarlijk”, “die ander stelt zich aan”, of “die ander wil mij iets afnemen / ondermijnen / kleiner maken.”
Hiermee wordt de mogelijkheid tot compassie in de kiem gesmoord.
Dit sluit aan bij wat Donald Winnicott (1960) beschrijft als de ontwikkeling van het false self: een defensieve structuur die wordt opgebouwd om het kwetsbare ware zelf te beschermen tegen intrusie of afwijzing. Herkenning – zelfs als ze accuraat is – kan dan als een aanval worden ervaren.
De overgang naar projectieve identificatie
In plaats van het gevoel of de eigenschap als gedeeld te erkennen, wordt het afgeweerd en uitbesteed aan de ander: “Niet ik ben onzeker, jij bent dat.”
Maar het blijft niet bij projectie. De volgende stap is projectieve identificatie (Klein, 1946): de ander wordt niet alleen beladen met de onverdraaglijke eigenschap, maar ook als zodanig behandeld. Dit gedrag roept bij de ander vaak een overeenkomstige reactie op, waardoor het oorspronkelijke wantrouwen bevestigd lijkt te worden.
Er ontstaat een zelfvervullende cyclus:
- Ik herken iets in jou dat ik niet wil voelen.
- Ik projecteer het op jou en behandel jou alsof jij het probleem bent.
- Jij reageert defensief, vijandig of afstandelijk.
- Zie je wel? Jij bent inderdaad niet te vertrouwen.
Deze cyclus bevestigt het eigen negatieve wereldbeeld, terwijl de mogelijkheid tot gedeelde menselijkheid en verbinding op afstand blijft. In termen van Kohuts zelfpsychologie (1971) zou men kunnen spreken van een narcistische breuk in de spiegelrelatie: in plaats van bevestiging van gedeeld mens-zijn, ervaart de persoon de ander als een falende spiegel die zijn kwetsbaarheid blootlegt.
De valkuil
Deze verkeerde route van projectieve empathie is in wezen een narcistische valkuil. De eigen kwetsbaarheid wordt niet verdragen en niet gedeeld, maar wordt gespiegeld op de ander, en vervolgens bestreden. In plaats van werkelijke ontmoeting ontstaat een psychische strijd om superioriteit, gelijk of autonomie. De ander wordt dan niet langer gezien als spiegel, maar als tegenstander.
Wat verloren gaat, is de mogelijkheid om te zeggen: “Ik zie iets van mezelf in jou… en ik wil dat gevoel in mezelf ontmoeten met mildheid.”
Bromberg (1998) beschrijft hoe mensen in zulke momenten “uit hunzelf stappen” en gevangen raken in een enkel perspectief, waarbij alternatieve zelven of interpretaties tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het gevolg is rigide defensie in plaats van fluïde dialoog tussen delen van het zelf.
Twee routes: dezelfde start, andere uitkomst
Het bijzondere aan dit model is dat beide routes – de verbindende én de vervreemdende – met exact hetzelfde startpunt beginnen: vergelijken.
| Goede route (Verbinding) | Verkeerde route (Vervreemding) |
|---|---|
| Vergelijken | Vergelijken |
| → Herkenning | → Herkenning (trigger) |
| → Vertrouwen | → Wantrouwen |
| → Compassie | → Geen compassie / Competitie |
| → Verbinding | → Projectieve identificatie |
| → Bevestiging van het eigen negatieve mensbeeld |
Het verschil ligt dus niet in de vergelijking zelf, maar in de manier waarop we met de herkenning omgaan. Is er ruimte voor kwetsbaarheid, of wordt deze direct afgeweerd? Wordt de ander benaderd als mens, of als bedreiging?
Klinisch voorbeeld
Een vrouw in therapie vertelt dat haar collega veel ruimte inneemt in groepsvergaderingen. Ze voelt irritatie en zegt: “Hij denkt zeker dat hij beter is dan de rest.”
De therapeut merkt op dat ze zelf vaak moeite heeft om haar mening te geven, uit angst voor afwijzing.
Wanneer dit wordt benoemd, reageert ze defensief: “Maar ík doe tenminste normaal. Hij is echt te veel.”
Wat hier gebeurt:
- Er is een herkenning (de collega laat iets zien wat zij ook wil kunnen).
- Maar deze herkenning wordt niet verwerkt als gedeeld verlangen, maar als bedreiging.
- De collega wordt gedefinieerd als arrogante indringer, en daarmee als projectiedrager van haar eigen gesmoorde assertiviteit.
- Dit roept gedrag op dat de collega inderdaad meer dominantie laat zien of afhaakt, wat de oorspronkelijke overtuiging van de vrouw bevestigt: “Hij is niet te vertrouwen.”
De weg terug: compassie als keerpunt
De enige manier om uit deze dynamiek te komen is herstel van compassie, niet alleen voor de ander, maar vooral voor het deel in onszelf dat ooit heeft geleerd dat herkenning gevaarlijk is. Dat deel had wellicht ooit gelijk: herkenning kón gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld in een gezin waarin kwetsbaarheid werd bestraft of belachelijk gemaakt.
Maar in het heden is die afweer vaak niet meer helpend.
Wanneer we herkennen wat we projecteren, en onszelf toestaan om het geprojecteerde gevoel terug te nemen en te ontmoeten met mildheid, kan de cyclus doorbroken worden. Herkenning wordt dan opnieuw een brug, geen wapen.
Slot
De verkeerde weg van projectieve empathie is geen zeldzaamheid, maar een fundamentele afsplitsing in het contact tussen mensen. Juist bij mensen met een verhoogde gevoeligheid voor schaamte, rivaliteit of narcistische kwetsuren, komt deze dynamiek frequent voor. Maar wie de structuur ervan leert herkennen, kan haar ook keren.
Niet door de vergelijking te vermijden, maar door deze te gebruiken als toegangspoort naar gedeelde menselijkheid – en daarmee naar genezing.
“Erkenning is pas helend wanneer zij zich niet laat afleiden door wantrouwen.”
Geselecteerde literatuur
- Bion, W. R. (1962). Learning from Experience. London: Heinemann.
- Bromberg, P. M. (1998). Standing in the Spaces: Essays on Clinical Process, Trauma, and Dissociation. Hillsdale, NJ: Analytic Press.
- Festinger, L. (1954). A Theory of Social Comparison Processes. Human Relations, 7(2), 117–140.
- Freud, S. (1911). Formulations on the Two Principles of Mental Functioning. SE, Vol. 12.
- Klein, M. (1946). Notes on Some Schizoid Mechanisms. International Journal of Psychoanalysis, 27, 99–110.
- Kohut, H. (1971). The Analysis of the Self. New York: International Universities Press.
- Ogden, T. H. (1992). The Matrix of the Mind: Object Relations and the Psychoanalytic Dialogue. Northvale, NJ: Jason Aronson.
- Schwartz, R. (1995). Internal Family Systems Therapy. New York: Guilford Press.
- Winnicott, D. W. (1960). Ego Distortion in Terms of True and False Self. In: The Maturational Processes and the Facilitating Environment. London: Hogarth Press.