Wanneer een projectie geen losse eigenschap is, maar een geactiveerd netwerk

Definitie

Associatieve projectie verwijst naar een vorm van psychologische projectie waarbij niet slechts één enkele emotie of eigenschap op de ander wordt geprojecteerd, maar een geheel netwerk van gevoelens, overtuigingen en relationele scripts. De ander wordt hierdoor niet enkel drager van een los attribuut (“zij is boos”, “hij is zwak”), maar belichaamt een complete innerlijke constellatie die geworteld is in vroegere ervaringen en relationele patronen.

De term kan worden gezien als een uitbreiding van Freuds klassieke begrip van projectie als afweermechanisme (Freud, 1894), en sluit aan bij Kleins beschrijving van projectieve identificatie, waarin delen van het zelf in de ander worden geplaatst (Klein, 1946). Waar het hier echter om gaat, is dat projectie zich vaak niet beperkt tot één geïsoleerde eigenschap, maar functioneert als een associatief netwerk, waarin emoties, rollen en relationele verwachtingen samen een geladen configuratie vormen.

Voorbeeld: Een cliënt voelt zich plotseling buitengesloten omdat een collega een korte stilte laat vallen tijdens een vergadering. Objectief gezien gebeurt er niets kwetsends, maar subjectief voelt de stilte als pijnlijk en vijandig. Dit komt doordat de stilte een netwerk activeert van vroegere ervaringen: eenzaamheid op de basisschool, herinneringen aan een zwijgende ouder, en de bijbehorende gevoelens van schaamte en woede. De collega wordt hierdoor onbewust waargenomen als representant van die vroegere situatie.


Psychodynamisch profiel

Associatieve projectie is te herkennen aan de volgende kenmerken:

  • Emotionele intensiteit
    De reactie op de ander is buitenproportioneel sterk en voelt vaak overweldigend of verwarrend.
  • Multidimensionale lading
    De projectie bevat meerdere lagen, bijvoorbeeld afgunst én bewondering, angst én verlangen, schuld én woede. Dit sluit aan bij Ogdens observatie dat innerlijke objectrelaties vaak meerdere posities tegelijk bevatten (Ogden, 1992).
  • Reactivering van oude rollen
    De waarneming roept een oud intern scenario op: kind tegenover ouder, underdog tegenover autoriteit, redder tegenover slachtoffer. Hier is een duidelijke link met de herhaling van relationele patronen zoals beschreven in de overdrachtsdynamiek (Freud, 1914).
  • Fusie van heden en verleden
    De ervaring lijkt actueel, maar is beladen met herinneringen, onuitgesproken scripts en lichamelijke responsen die niet passen bij de huidige situatie. Dit herinnert aan Brombergs idee van “living in the spaces”, waarbij heden en verleden in dissociatieve velden door elkaar lopen (Bromberg, 1998).
  • Cognitieve vertekening
    De ander wordt niet meer gezien zoals die werkelijk is, maar als representant van een vroegere ander of als trigger van een oud zelfbeeld.

Verloop binnen het model van projectieve empathie

Fase 1 — Projectie
De ander activeert een intern script. De emotie voelt subjectief terecht, maar is in werkelijkheid een overdracht van een intern complex.

Voorbeeld: “Hij negeert me altijd.” In werkelijkheid zegt hij niets verkeerds, maar de stilte roept een oud gevoel van buitengesloten zijn op.

Fase 2 — Herkenning
Er ontstaat een besef dat de emotionele lading niet primair bij de ander hoort. De vraag wordt mogelijk:

“Wat raakt dit precies in mij? Waar ken ik dit gevoel van?”
De ander fungeert als spiegel, maar wat weerspiegeld wordt is niet enkel gedrag, maar een volledige innerlijke configuratie.

Fase 3 — Compassievolle terugname
Het netwerk wordt langzaam ontward. Niet alleen via analyse, maar door het stap voor stap toelaten van de onderliggende gevoelens en overtuigingen. Dit proces is vergelijkbaar met Winnicotts nadruk op het kunnen “vasthouden” van complexe innerlijke toestanden (Winnicott, 1960).

Bijvoorbeeld: onder de irritatie ligt teleurstelling, onder de teleurstelling ligt gemis.

Fase 4 — Belichaming en expressie
De oorspronkelijke gevoelens worden niet langer alleen begrepen, maar ook doorvoeld, gedragen en eventueel geuit — in gesprek, creatieve handeling of lichamelijke ontlading.
Hierdoor wordt het netwerk geïntegreerd in plaats van herhaald. Dit doet denken aan Siegel’s neurobiologische beschrijving van integratie als kern van psychisch herstel (Siegel, 1999).


Waarom dit onderscheid ertoe doet

  • Simpel projectiewerk is onvoldoende
    In associatieve projectie helpt het niet om alleen te vragen: “Waar herken ik dit in mezelf?” Het vraagt een bredere benadering, die ook vroegere relaties, emotionele gewoonten en cognitieve scripts betrekt.
  • Risico op hertraumatisering
    Te snelle confrontatie met de projectie kan leiden tot defensie of dissociatie. Dit sluit aan bij literatuur over traumaverwerking die waarschuwt voor “flooding” bij overdreven directe interventies (Van der Kolk, 2014).
  • Kans op diepe integratie
    Juist wanneer de lagen achter de associatieve projectie worden onderzocht én doorleefd, ontstaat echte emotionele verwerking en duurzame gedragsverandering.

Praktische herkenning

SignaalBetekenis
Je voelt je geraakt, maar kunt niet precies zeggen waaromEr is waarschijnlijk sprake van een complex met meerdere lagen
Je kent dit gevoel ‘van vroeger’, maar weet niet precies waarvanHeden en verleden overlappen
Je reageert alsof de ander een ouder, leraar of ex isEen oud script is geactiveerd
Je wilt tegelijk vechten, vluchten én pleasenTegenstrijdige delen of impulsen zijn actief
Je voelt je overdreven schuldig, boos of kleinDit is geen gewone irritatie, maar een geactiveerde zelfconstructie

Samenvatting

Associatieve projectie:

  • Is méér dan een simpele verdedigingsreactie
  • Biedt toegang tot complexe zelfstructuren
  • Is verbonden met identiteit, verleden en lichamelijk geheugen
  • Vereist gedoseerde en compassievolle verwerking
  • Sluit naadloos aan bij het model van projectieve empathie — mits fase 2 t/m 4 serieus worden genomen

Literatuur (selectie)

  • Freud, S. (1894). The Neuro-Psychoses of Defence.
  • Freud, S. (1914). Remembering, Repeating and Working-Through.
  • Klein, M. (1946). Notes on Some Schizoid Mechanisms.
  • Winnicott, D.W. (1960). The Theory of the Parent-Infant Relationship.
  • Ogden, T.H. (1992). The Primitive Edge of Experience.
  • Bromberg, P. (1998). Standing in the Spaces.
  • Siegel, D.J. (1999). The Developing Mind.
  • Van der Kolk, B. (2014). The Body Keeps the Score.

Hi, I’m Nicole Geene

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *